De olieprijs is van groot economisch belang. Het beïnvloedt de energiekosten en een stijging jaagt ook inflatie aan, waardoor het voor bedrijven duurder wordt om te lenen. Maar voor consumenten is het niet de markt maar de overheid die de grootste invloed heeft.
Bedrijven evalueren investeringen aan de hand van het toekomstige rendement. Bij een hoge verwachte olieprijs zijn vaak productiekosten hoger, het is dan de vraag of een nieuw te bouwen fabriek uit de verkoop van deze duurdere producten is terug te verdienen. Aan de andere kant jaagt een hoge olieprijs de inflatie aan. De rente die banken rekenen aan bedrijven stijgt dan meestal ook, waardoor geld lenen voor investeringen weer duurder wordt. Dit soort variabelen neemt een bedrijf mee bij investeringsbeslissingen. Nieuw overheidsbeleid wordt ook meegenomen als ‘policy risk’. Wat is de kans dat nieuwe regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van energie) de markt voor onze producten beïnvloedt? Zo wordt overheidsbeleid als een randvoorwaarde meegenomen.
Hoe anders is de wereld voor de gewone consument als het om energie gaat! Een bedrijf koopt nu gas voor 11 cent per kuub. Die prijs zal naar verwachting in 2017 gaan stijgen naar 17 cent. Een consument betaalt nu rond de 64 cent per kuub. Dat is vier tot vijf keer zoveel, en dat ligt niet aan de gasmarkt. Zo’n 30 cent is energiebelasting, en dan komt nog over alles BTW. Voor consumenten is politiek dus heel anders heel belangrijk. Zouden de Russen hun gasprijs verdubbelen, dan heeft dat bij consumenten maar beperkt effect, en alleen als de overheid niks doet aan de belastingen. Daarmee is onze nationale overheid de grote stuurman van veel energiegedrag bij consumenten. We hebben namelijk gezien bij de fiscale bijtelling van energiezuinige auto’s dat overheidsbeleid via de portemonnee een sterke invloed heeft. Dus vergeet de Arabieren of Russen, voor energie moet je bij de politiek zijn.